maandag 8 november 2010

Plato's grot

De aftakeling neemt grote vormen aan.
Te groot ben ik bang.
Je ligt daar maar te lachen.
De grappen van de muren
zijn zo slecht nog niet.

Het bed is je speelhoek,
De grafkist van je jeugd.
Het is de pop die naar je luisterde
en de beer wiens vacht vol
aangekoekte klodders speeksel zit.

Je speelt met eten als met auto's.
Een file van bitterballen
en andere garnituur verstopt
de verbindingswegen in je hoofd.

Waar komen we vandaan
en wat kan jou het schelen?
Als je maar een snoepje mag bij je frisdrank,
of een koekje bij de thee.

Ze kleden je aan en nemen je mee
naar buiten waar de vogels fluiten
in herinnering.
Maar herkennen doen ze jou niet meer.

Jij kamt de paarse manen
van je groene my little pony.
Het beest galoppeert over je buik.
Je tong steekt uit je mondhoek.

Heb je dan niet door
dat het snot je uit de neus loopt
en dat je in je broek plast?

Ik hoop dat je droomt
en eens weer wakker wordt.
Maar een vliegtuig ben je nooit geweest,
dus uit deze droom kan ik je niet helpen.

Ga dan maar weer slapen.
Denk maar het is nog drie nachtjes.
Droom maar over draken,
ridders en de Grot van Plato.

Jouw werkelijkheid is allang niet meer de mijne.
Wat jij ziet, dat zie ik niet.
Nog niet.
Waarschijnlijk ben je me een stapje voor.
Alweer.

Sta maar op en verlaat de grot
onder het kussen waarin ik
je gezicht begraaf.

woensdag 15 september 2010

Onaf

Het verhaal dat ik je heb geschreven is onaf
En dat zal zo blijven.
Het is een verhaal over ons,
Maar het had net zo goed over een olifant kunnen gaan.
Of over twee hijskranen tegen de ondergaande zon.
Over twee vliegende ooievaars
Of het hertje dat schuchter het bos verlaat,
Het weidse landschap als een mijnenveld
Mijlenver voor zich uitgespreid.
Jij had het hertje kunnen zijn,
Maar ook mijn vader,
Een oude man op klompen,
Door de ouderdom gebogen.
Samen zouden we lopen door de straat
En mijn vader zou verhalen vertellen,
Over mij en over vroeger.

Het tweetal in de straat zwijgt,
Gelijk twee werkloze hijskranen
Op een zondag bij ondergaande zon.

Het verhaal is onaf,
Omdat we stopten met praten.
Jij.
De olifant.
De hijskranen.
De ooievaars.
Het hertje.
Maar vooral mijn vader.

dinsdag 7 september 2010

Morgen weer naar school

Geschreven voor de opening van het academisch jaar Neerlandistiek 2010-2011

We hebben uiteindelijk dan toch verloren.
En dat doet pijn.
Het doet pijn in mijn hart,
Pijn in mijn maag vol zandkoekjes,
Pijn tussen mijn tenen.
Het heeft een zomer lang geduurd,
Maar we hebben uiteindelijk dan toch verloren.
In mijn hoofd zie ik dat alles is weggespoeld.
Hadden we het kunnen voorkomen?
Was de verdediging misschien niet goed genoeg?
We hadden het beter kunnen beschermen,
Maar uiteindelijk hebben we dan toch verloren.
Met het keren van het tij
Breken de golven de golfbrekers in stukken,
Met geweld slaan ze in tot de laatste korrel
Zijn rol weer kent en rustig liggen gaat
En alle golven maar weer over zich laat.
De muren die we samen hebben gebouwd,
Storten in nu we weg zijn.
De duizend kamers van ons paleis van zand,
Gaan ten gronde door kwaadaardige hand,
Of door een goddelijke kracht van bovenaf.
Ze konden het niet meer zonder ons.
Stuurloos waren ze, reddeloos,
Een stuk wrakhout op de golven
Dat de kust steeds niet bereikt.
We hebben de maan en de zon tegen ons gekeerd,
We hebben als dappere ridders gevochten.
We schopten de branding weg,
Joegen de golven terug de zee in
En groeven geulen in het zand
Om het water weg te voeren,
Totdat papa riep...
We moesten mee.
We gingen weer naar huis.
En toen kwam de vloed,
En toen overwon de zee
Ons zandkasteel.

maandag 16 augustus 2010

Lourdes aan zee

Urenlang liepen wij langs klifkusten
Over onverharde wegen.
Omringd door wind waren wij
Een oase van rust in chaotische context.
Wij vormden het oog van de orkaan.
Het hoogspuwende lava
Onze gevoelens uit een slapende vulkaan.
We baden tot God en al het andere,
Lourdes lag voor ons op het strand
En met onze blote handen
Schreven we namen in het zand,
Namen van geliefden en gestorvenen,
Van vrienden, familie en van onszelf.
We schreven over honderd meter strand
Alle namen in het zand die we kenden.
De zee gaf ons de ruimte,
Het water week en het duurde
Tot wij de zon onderkeken.
Toen kwam de zee de namen halen.
En konden wij tevreden naar huis.
Jullie hadden de bescherming van de zee
En wij hadden elkaar.

donderdag 12 augustus 2010

Schrijvers van de snelweg

Achter in de auto bij opa en oma
Telde ik de herten die de weg overstaken,
De buizerds die de bomen bevolkten.
Ik benoemde ieder vogeltje,
Ieder beestje had een naam.
Ook speelden we spelletjes
Met nummerborden, reclameteksten,
Met de automerken,
We gaven de andere automobilisten namen,
Want ze kwamen ergens vandaan
En ze gingen ergens naartoe.
Wij bedachten alles en vertelden.
Wij waren de schrijvers van de snelweg,

Na jaren snapte ik eindelijk,
Dat oma enkel van hazen hield.
En ik ging me steeds meer verbazen;
Ze kon amper praten
En opa kon amper horen.
Heeft hij dan wel de hertenscore,
of die van de buizerds meegekregen?
En heeft oma ooit wel
Aan de snelwegverhalen meegeschreven?

zaterdag 31 juli 2010

Dans met me deze nacht

Ik hoop niet dat ik

Je net wakker heb gemaakt,

Toen ik laat thuis kwam.

Ik had je nog een smsje gestuurd,

Maar waarschijnlijk sliep je al.

Ben wat wezen drinken met de jongens

En wat heb jij zoal gedaan?

O, je wilt liever weer slapen gaan?

Dat is goed, nee, echt geen probleem,

Ik ga nog even

Naar

Beneden

En drink er nog eentje op ons,

Op de gezondheid van ons kind,

Op de liefde.

Ga jij maar lekker slapen

En wind je niet zo op,!

Geef me een half uurtje,

De muziek moet nog even uit mijn hoofd.

Wat, of ik gesnoven heb?

Ach, mijn neus is nog wat verdoofd,

Maar echt, niet meer dan een lijntje,

Dit keer.

Je bent nu toch wakker,

Kom nog even mee

Naar

Beneden

Dan drinken we een wijntje, of twee

Dan wachten we op de bank

Tot de zon weer boven komt.

Of ons kind

Naar

Beneden

Als het weer eens niet kan slapen.

Hee, ga nou niet gapen,

Heb net de kurk getrokken

En schenk de glazen halfvol.

Geef me je hand eens,

Kom, sta op, ahh, doe even mee.

Dans met me deze nacht

Op de melodie van het schemer

En het duister.

Luister:

Je hoort helemaal niks.

Gewoon, deze voet naar achter,

Dan een klein hupje,

Je voet dan weer naast die ander

En dan alles omgekeerd.

Kom, ga de volgende keer mee uit,

Je bent het nog niet verleerd.

dinsdag 27 juli 2010

"Ik hou van jou"

Mijn bed geurt naar vrouw,
Naar urenlange seks,
Maar niet naar "ik hou van jou".
Aan mijn dekbed
Kleven geen cliches,
Geen cliffhangers
Aan de rand van het matras.
Als jij nou eens een monster was,
Verstopt onder mijn bed,
Dan sliepen we eindelijk eens samen.
Ik zal mijn lampje voor je laten branden,
Ik zal mijn eten met je delen,
Ik zal je in slaap zingen
En als je 's nachts in mijn bed ligt,
Zal ik zacht je haren strelen.
's Ochtends zal ik je wekken
Met een zoen op je hoofd,
Of met een oorverdovend geluid
En dan jaag ik je mijn kamer uit,
Want er is geen ruimte
Voor een monster hier.
In mijn kamer
Is alleen maar ruimte
Voor een vrouw,
Voor cliffhangers en cliches,
Voor "ik hou van jou".

dinsdag 1 juni 2010

Sterven in drie bedrijven

I
Zo rond vijf uur gaat de telefoon,
De telefoon gaat…
De telefoon gaat, het is vijf uur,
’s Nachts. Laat maar overgaan, vast een dronkaard,
Ik blijf in mijn bed en draai me nog een keer,
Zeg, is onze zoon al - ach - die komt zo, inderdaad,
Totdat de telefoon nog een keer gaat.
Gaat ie weer, gaat ie weer,
Ik draai me nog een keer - nee - ik ga toch maar,
Wat zal er zijn? We zijn toch doodgewoon…, onze zoon.
Versnelde pas, rennen, sprinten,
Hallo?? Wie is daar?

II
Ziekenhuisbedden en tl-licht,
Rouwverwerkingsproces onder de harde stralen
Van kunstmatig licht, vals net als de hoop
Dat alles anders zou lopen en wij vooral niet
Want zoiets overkomt ons toch niet, nee, nooit.
Nee alleen de buren of ergens in een stad
Die wij niet kennen, maar niet hier in onze stad,
Voor onze deur met onze zoon - dood.
Oogleden gesloten, dichtgedaan door doktershanden,
Bloedbesmeurde kleren weggemoffeld
Smetteloze ziekenhuiskleding verhult de wonden,
De hechtingen, gedoneerde organen die kraters
Achterlieten in het geschonden lichaam
Van een zinloos gestorven jonge hond.

III
Als de kist de grond in zakt schijnt de zon,
Pijnlijk gereflecteerd in zonnebrillen,
Zo lekker warm op zwarte kleding.
Doe mij maar een bakkie, het is - goddomme-
Alweer een kleine week geleden.

woensdag 26 mei 2010

Spiegel

Ik tel de sproeten op je neusje,
Constateer de twinkeling in je ogen,
Diepblauw als de diepste oceaan.
Ik observeer je oren en je lelletjes
Zijn kleine knopjes waar ik in wil knijpen.
Je haar reflecteert de mooiste dagen
Van de pas ontluikende lente
En je ooghoeken zijn symmetrisch.
Je wimpers schieten de hemel in
Als zonnebloemen in april
En je wenkbrauwen vormen,
Zacht en harig, de ingeleide
Van je neus, recht als een kanaal.
Je wangen zijn speldenloze speldenkussens,
Het schaamrood uit beleefdheid.
Ik zie je lippen wulps bewegen,
Wellustig en licht bevochtigd
Vormen ze de meest waanzinnige woorden,
Die mij haat doen zaaien
En mij het bloed onder nagels vandaan halen,
Die mijn hoofd doen overkoken
Zodat ik handen kapot sla op deuren,
Kasten en ik het me niet laat gebeuren
Dat jij mij zo gebruikt en ik pak een stoel
En sla dat perfecte hoofdje van je
Zo naar de klote, zodat er niks moois
Meer te zien is en je voor altijd aan mij
Zult denken als je alle littekens verbergt
Onder een lading make-up.
Spiegeltje spiegeltje aan de wand,
Wie was er de mooiste van het land?

dinsdag 25 mei 2010

Merel en ik

We zongen samen liedjes op de rand van het dak
En keken vanuit ons nest van rust uit over de stad.
We spraken over bevliegingen en wat we hadden gezien
En we floten naar de Merel-meisjes in de verte.

De zon die kwam, de zon die ging,
De maan die ging, de maan die kwam
En dat proces herhaalde zich steeds.

Zo tegen het einde van de nacht zochten we elkaar
En vonden we elkaar weer op het dak en dan zongen
We als de eerste stralen van de zon onze ogen prikkelden:
“Daar is ze dan, de zon. Daar is ze dan, de zon.”

De zon die kwam, de zon die ging,
De maan die ging, de maan die kwam
En dat proces herhaalde zich steeds.

Tot ik op een pas ontluikende ochtend het dak beklom
En dagenlang de zon zag komen en de maan zag gaan
En ik door het hoopje zwarte veren op de dakrand
Moest concluderen dat mijn vriend was heengegaan.

zaterdag 8 mei 2010

Lange nachten met Eddie Vedder

Wees niet bang,
Als ik weg ben,
Ik zal er beter
Aan toe zijn,
Dan in mijn hele leven lang.

Ik heb een lichtje,
Ik hang wat rond
Om op te groeien.
Wie ik hiervoor was,
Zal ik nooit meer weten.

O lange nachten, geef me het vermogen
Te voelen dat ik val…, ik val
En de lichtjes gaan uit.
Laat me voelen dat ik val,
Ik val zachtjes op de grond.

Ik ontmoet mijn ziel van binnen,
Als een gloednieuwe vriend,
Die ik altijd zal kennen.

Ik heb een lichtje,
Ik hang wat rond
Om op te groeien.
Wie ik hiervoor was,
Zal ik nooit meer weten.

O lange nachten, geef me het vermogen
Te voelen dat ik val…, ik val
En de lichtjes gaan uit.
Laat me voelen dat ik val,
Ik val zachtjes op de grond.

donderdag 6 mei 2010

De gordijnen dicht

De gordijnen dicht; het zonlicht gluurt,
Als kinderpornofielen dat doen,
Door kiertjes naar vergetelheid,
Naar het ongeschondene, het extreme,
Het jonge, het mooie, het schone,
Het vergankelijke en het afhankelijke.

De gordijnen dicht; het zonlicht gluurt
Niet naar mij als ik bloed ophoest,
Mijn maag binnenstebuiten keer
En over mijn Perzisch tapijt spreid,
Ik gal spuw en haat zaai,
Opdat ik later kan oogsten.
Mocht later er nog komen.

De gordijnen dicht; het zonlicht gluurt
Door kieren langs scheuren en splinters
En loopt tegen de muur op langs de plinten.
Met het draaien van de zon klimt het
En laat mij achter, ziek, zwak en misselijk
Als een hoogbejaarde met gebroken heup,
Op mijn ingenieus gevlochten tapijt.

De gordijnen dicht; het zonlicht gluurt
Langs ingewikkelde verhalen, gluurt
Naar liefde, naar pijn, verdriet, vertrek,
Thuiskomst, sympathie, empathie,
Symfonie, kakafonie, dood, verderf,
Ziekte, haat, naar chaos en rumoer.

De gordijnen dicht klimt het maanlicht
Onder de randen door naar binnen
En beschijnt mijn ziel en zaligheid,
Mijn verstard gezicht, lijkwitte handen,
Weggerotte tanden en de gore littekens
En het plasje bloed op mijn Perzich tapijt.

zondag 2 mei 2010

Romeo and Juliet part II

Was ik Romeo en jij dan Julia,
Dan was de afstand tussen ons,
Jouw clan die mij onder je raam
Vandaan schopte.
De moeizame vorm van communicatie
Die het verkeerde bericht tot mij bracht.

Niet: “ik wacht al weken op jou maar
ik heb niks van jou gehoord.”

Maar: “Julia had liefdesverdriet
En heeft zichzelf vermoord.”

Was jij Julia en ik dan Romeo,
Zong ik de mooiste liefdesliederen
Onder aan je balkon,
Waar jij niet bent,
Want door gebrek aan communicatie
Vertrok jij wel en ik dus niet
Met de noorderzon.

dinsdag 27 april 2010

Eén enkele reis Parijs

Alles is nu wel gepakt, uitgepakt, herpakt en gedubbelcheckt,
Mijn papieren en mijn testament op zak,
Mijn fotocamera, mijn verrekijker en mijn wandelschoenen,
Drie spijkerbroeken, een dozijn sokken en schone onderbroeken.

Alles staat op scherp en mijn vertrek is op handen,
Te voet en per trein, enkele reis Parijs.
Had het allemaal zo mooi kunnen zijn,
Liefde langs de Seine, terrasje onder de Eiffeltoren.

De eenzame zomerwind doet mijn blouse losjes wapperen,
Jij bent Marilyn Monroe en ieder kijkt naar ons.
Onze kleren wapperen en onze haren golven glanzend
WANT WIJ HEBBEN SEX-APPEAL!

De lichtjes als gidsen in romantisch wonderland,
Klaagzang van de violist en voor dat ik het wist,
De ongelijke piramides van het Louvre,
Het mysterie van de Notre-Dame en de Algerijnse voorsteden.

Maar de ticket viel op de mat, één enkele reis Parijs.
Alles wat ik achterliet was een briefje met mijn allerlaatste woorden:

Wat ik je eigenlijk nog wilde zeggen:
Ik ga je echt ontzettend missen.

vrijdag 23 april 2010

Broodje-pindakaas-verhalen

Ik wilde eigenlijk vragen:
“met boter?!!”
Is wel even erg (lees: lekker)
Nee!
“met hagelslag!”


Mede mogelijk gemaakt door Aline vd Watering

maandag 19 april 2010

Vervlogen liefde

Sla nu eindelijk je vleugels uit,
Vlieg wat langer dan een stukje.
Het deurtje staat al op een kier,
Je hoeft alleen te duwen.

Ga de wijde wereld in
En laat mij huilend achter
Kijk nog een keer smachtend om,
Dat maakt het afscheid zachter.

Open die snavel, zing je lied,
Vol lust, vol liefde en vol leven,
En neem aan je poot het briefje mee,
Dat ik je heb gegeven.

Vind een andere vogel,
Een paradijsvogel wellicht,
En geef aan je nieuwe liefje,
Het door mij geschreven briefje.

“De zon die schijnt,
De lucht is blauw,
Ik hou nog van hem
En nooit van jou.”

maandag 5 april 2010

Zit!Af!Dood!

Luw mij in de schaduw en stort mij neer in het veld,
Wis me, vergeet me of onthoud me in je achterhoofd.
Loop een stukje met me op of laat me uit en achter,
Bind me aan een boom, hang me op en schiet me dood.

Laat me bungelend hangen aan de takken zonder mededogen,
Laat mij maar hangen, als kraaien komen voor mijn ogen,
Zodat ik dan niet eens meer dood de wereld kan zien,
Terwijl de wereld mij toch ziet draaien om mijn voltooide as.

Schiet me op film en zend me uit in je Giro555-reclame,
Zet me in de spotlights bij de jonge blonde meisjes,
Bij de rijke-zaken-pappa’s en de dikke-borsten-dames.

Vang mijn medelijden, verkoop mijn lijden en gelederen,
Mijn ledematen en mijn ziel aan de duivel en consorten,
Laat me, laat me, laat me, laat me, laat me, laat me zitten.

vrijdag 2 april 2010

Achterstevoren

Achterstevoren speelt de film zich af in mijn hoofd,
Van overleden en oud naar getrouwd en eerst verloofd,
Leven en beleven wij ons leven wederom
Van achter naar voor, van hoe het is naar hoe het hoort.

zaterdag 20 maart 2010

Ik heb je lief

Wat heb ik je meer te bieden
Dan mijn woorden op papier?
Wie anders zou ik moeten zijn
Dan de romantisch dichter hier?

Al wat te vergeven is, zijn mijn woorden,
Geen geld, roem of toekomst,
Het zijn mijn woorden en ik,
Geen groot huis, dikke auto of inloopkast.

Al wat je kan krijgen zijn mijn woorden,
Zwart op wit en negatief,
Melancholisch depressief,
Maar het dekt de lading:

Ik heb je lief.

donderdag 18 maart 2010

IJsschotsen op de Amstel

Al wat eens was
En weerstand bood,
Is weer vloeibaar
En stroomt.

donderdag 11 maart 2010

Ik zou je graag ontmoeten vandaag

Ik zou je graag ontmoeten vandaag,
In de trein of ergens in de stad.
Ik zou je groeten,
Eén simpel handgebaar
En dan weer verder lopen.
Je zou me ontmoeten
En gelijk daarna verliezen,
Zo gaat dat.

Ik zou je graag ontmoeten vandaag,
In de zon of in de regen.
Al kwam ik je maar even tegen,
Laat mij je dan leren kennen vandaag.

Koffie smaakt zoveel beter
Als je samen bent
En ik heb toch iemand nodig
Om mee te proosten!

Zou ik je vandaag kunnen ontmoeten?
Eén simpel handgebaar,
Een kopje koffie als het moet,
En als je het dan goed doet,
Mag je wellicht ook mee naar huis.

Maar dat is enkel hypothetisch.

Ik zou je graag ontmoeten vandaag,
Al weet ik niet wie je bent,
Maar dat maakt toch ook niet uit?

maandag 8 maart 2010

Aan Martin Bril

Het leek vandaag echt weer zo’n dag te worden.
De lente rook fris, de straten naar bloesem in de dop.
Het zonnetje waterde de regenplassen weg
En boven het asfalt trilde angstvallig weer de lucht.
Sjaals werden weer modieuze accessoires
En de blote stukjes vrouwenbuik
Genoten stiekem van het frêle zonlicht.

Het leek vandaag echt weer zo’n dag te worden.
Bekend met mijn reeds vastgestelde noodlot
Meed ik Vondelpark en de oever van de Amstel.
Ik fixeerde mij op de handen, maar onverhoopt
Signaleerde ik diep uitgesneden decolletés,
Hakken die houvast vonden op de verlichte stoepen
En gouden lokken miniem bewogen door een zuchtje wind.
Ogen straalden weer, knieën en stukjes dij ontbloot.

Het leek vandaag echt weer zo’n dag te worden.
Croissantjes op het balkon, versgeperste jus d’orange.
Bloemen schoten uit de grond en spinnende katten
Op het dak in een zoemend duet met de eerste insecten.

Het leek vandaag echt weer zo’n dag te worden.
En toen dacht ik even aan jou.
Juist op dat moment schoof er een wolk voor de zon en ik wist:

Vandaag nog niet, misschien morgen. Anders later.
Als het dan uiteindelijk zover is, dan kijk ik weer omhoog
En als de zon dan lacht en vrijelijk zonder een wolk
Dan lach ik je toe en ga ik naar het Vondelpark
Of lig ik langs de oever van de Amstel en geniet
Van het verblindend schouwspel der blote vrouwenbenen.

Vandaag leek het echt weer zo’n dag te worden. Rokjesdag.

zondag 21 februari 2010

Droom je tot een nachtmerrie

Van binnen kriebelt een diep gevoel, of diep van binnen,
Het kriebelt mij om je te beminnen, buiten zinnen
Van vreugde en verdriet, God wat ben ik bang,
Dat je mij niet meer ziet staan. Waar dan? Hallo!!

Het is leeg, de zandbak is leeggeschept en zonder schatten
Keer ik huiswaarts naar mijn moeder, of naar mijn keuken,
Een prima plaats om je suf te neuk…., te eten.
Tussen mijn tenen kriebelt het zand omhoog mijn bilnaad in.

De regen klettert verticaal mijn gelaat verdrietig en onder
Een boom in een onweersbui is een kind ontzettend nietig.
De bliksem slaat in bij een heldere donderslag, koeien
Drommen samen, drommen samen en loeien.

Onrustig schuifel ik door de berm, het graan golft glanzend
En metrisch op de kuren van de wind, het kind en ik
Kijken vanuit een bootje in het water en zien wat
Er later komen gaat. Wat gaat er komen? Hallo??

Om mij heen is alles donker, de wereld is uitgegaan
En ik heb de twijfelachtige eer zelf door te rennen
Langs het graan, de koeien en de onweerstormen,
Droom ik je in mijn bed tot een nachtmerrie.

zaterdag 6 februari 2010

Waar is de lyriek?

De rode vlaggen vertonen slijtageslagen en de muur is al gevallen.
Barricades verzakken als grachtenpanden en kogelgaten zijn
Gedicht. Idealen zijn neergehaald, de toekomst is reeds verworpen.
We missen de lyriek, er moet iets afgeschaft, maar wat?

Er is geen afzetmarkt. Waartegen zouden wij ons moeten afzetten?
Waar is de lyriek? Waar is de Romantiek? Wie kan mij verlichten?
’s Nachts knipt de dichter nog een nachtlampje uit, ’s ochtends
Eet hij cornflakes en ’s middags is het werken, onverrichter zaken.

Wanneer moet ik opstaan? Wanneer moet ik dichten? Wanneer?
Ik wil wapperen met rode vlaggen, ik wil strijden voor iets nieuws
En ik wil falen, ik wil falen. Strijden maar met name falen. Vallen.

Waartegen ga ik me verzetten? Ik zoek op straat en gooi stenen
Voor me uit. Geen ruiten om in te gooien, bushokjes degelijk gebouwd.
Waar is de lyriek? Wat kan ik afschaffen, zodat er wordt gerouwd?

donderdag 4 februari 2010

Labyrint van gemengde gevoelens

In de uiterwaarden van je belichaming dans ik alsof het mij
Een lieve lust is hier je kusten en brandingen te herontdekken.
De wind waait door je haar en onze schaduwen verduisteren
Zandkorrels, schelpen, scheermesjes en de lege omhulsels
Van de inhoud van menig krabsalade. Schuimvlokken doemen op,
Waaien door de wind het strand op, het strand af.
In het gangenstelsel van je gedachten verdwaal ik van harte,
Dan verlies ik mij in jou en wacht ik tot je mij komt redden.
Ik had een draad kunnen spannen, een back-upplan dat mij,
Zonder problemen, de uitweg had kunnen wijzen, maar ik
Koos het avontuur te verdwalen in zoete geuren en zilte kusten.
Nu ben ik verdwaald in een doolhof waarvan ik niet geloof
Dat er nog een uitgang is. Vanuit de dieptes staren mij ogen aan,
Briesen stoomwolken van agressiviteit de lucht in en daalt het
Zuurstofgehalte zienderogen. De adrenaline giert door mijn
Aderen, pupillen als twee schotels en zonder iris, ren ik
Door het labyrint van gemengde gevoelens zonder uitgang.

woensdag 3 februari 2010

Naar wat eens was

Vandaag is een nieuwe dag, vandaag is een nieuwe kans.
Ik ontkom aan de klappen van de zweep en ik kan oogsten
Wat ik ooit wist te zaaien. Ik trek mijn rubberlaarzen aan
En bagger door het veld, op zoek naar groente, fruit en

Tuinafval. De groene container aan de kant van de straat
Kent de wereld ondersteboven, head over heels, wheels
In the air
dondert het verleden, een broeierige composthoop,
Op de straat. Mensen zien mij vanachter gesloten ramen,

Maar ik vervolg mijn weg. Ik zal doorgaan. Wij zullen doorgaan.
Ik ren met de wind onder mijn vleugels over het water en
Stijg op als een vliegtuig en zie de verlangende zon, wier

Stralen likkebaardend mijn gelaat betasten. Ik stijg haast
Loodrecht omhoog, omhoog, omhoog, naar de zon, naar
Het licht. Ik smelt weg, ik smelt weg, naar wat eens was.

dinsdag 2 februari 2010

Vulpes pilum mutat, non mores

In de verte ritselt in het gras een hopeloos wezen,
In de andere verte schuifelt een man dichterbij.
Filmshot na filmshot rekken een scène en in de bioscoopstoelen
Neigt een vermoeden van valsheid, van angst, pure schrik
Drukt je terug in de stoel en voel de warmte trillen,
De airconditioning doet het nog.

Radeloos, moedeloos, feilloos loopt hij op het geritsel naderbij
En muziek vervaagt, verzacht, verwacht niks anders dan spektakel,
Een debacle, een moment van fraaie intensiteit.

Chaos regeert, het zijn de emoties die feestvieren in het struikgewas,
Het zijn de regendruppels die een melodie doen klinken, druppen,
Het zijn een vos, een kraai en een hert.
Foetussen hangen dood uit de baarmoeder, staren de wereld in zonder
Een voet te zetten, te verzetten, smakelijk in een mierenhoop,
Eikels op een golfplaat, armen uit het raam en torenhoog gras,
Het zijn parasieten en een vrouw die je bloed kunnen drinken.

Affectie, affiniteit en de feesten van angst en pijn vangen aan,
Onder varens scheurt een vos zichzelf aan stukken, schizofrenie.

Zorg
Grief
Pijn
Pain
Verdriet
Despair
Chaos regeert
Chaos reigns

Chaos regeert de emotie, chaos regeert het leven, chaos regeert mij.

In de stilte van het bos hangen lijken ondersteboven,
In de stilte van het bos vallen kuikens uit de boom,
Herten liggen in de woonkamer, vossen dragen belletjes
En de man die vindt het welletjes.
De vrouw is een rib uit zijn lijf.
De man gaat gebukt onder een juk.
Een juk dat ‘vrouw’ heet.
De vrouw is een steen aan het been van de man.
De vrouw doet een steen aan het been van de man.
Ze masturbeert tot bloedens toe en hanteert een schaar.
Hij wurgt haar, het is klaar.

De stilte drijft de kilte van de aftiteling, begeleid door een krasse piano,
Op weg naar huis, naar de straat, naar over de grachten de hoogte in
Waar een kind valt uit een raam op de sneeuw, dood.


Zorg
Grief
Pijn
Pain
Verdriet
Despair
Chaos regeert
Chaos reigns
Zorg

Grief
Pijn
Pain
Verdriet
Despair
Chaos regeert
Chaos reigns

De vos schrikt op,
De vos bijt naar de hand,
De hand van de man,
De man die hem uitreikt.
De vos heeft een stem,
Hij blaft niet,
Want bijtende vossen blaffen niet
En verliezen ook nooit hun streken,
Maar de vacht daarentegen.

De vrouw schrikt op,
De vrouw snelt naar het raam,
Het raam van het huis.
Onder het raam ligt een kind.
Het kind ligt in de sneeuw.

Chaos regeert
Chaos reigns

Grief, pain and despair!

zondag 31 januari 2010

De bezemwagen

Als er nu een bezemwagen kwam,
Met een rotgang om die hoek,
Zou ik aanzien hoe deze dan,
Mijn hart bijeen zou vegen,
Onder luid gebulder van over steen
Schrapende veegelementen
Als er nu geen bezemwagen kwam,
Met een rotgang om die hoek,
Dan ging ik nu wanhopig op zoek,
Naar de stukjes van mijn hart,
Die verspreid liggen over de straat,
Van hier naar jou en terug.
Overal waar ik met je kwam,
Zal een stukje liggen en
De plekken waar we elkaar lief hadden,
Zullen lachen om mijn tranen.
Ik was af met mijn tranen
En forceer een gulle glimlach.
In de spiegel neem ik poses aan,
Om mijn kracht te tonen.
Verlaat ik het blikveld van de spiegel,
Klinkt het gegiechel van de dingen.
Blijkbaar giechelen dingen mij aan,
Mij na en om mij giechelen zij.
Ik ren de straat op, op zoek
Naar die hoek waar de bezemwagen
Met een rotvaart aan komt rijden
En ik spring ervoor en maan
De bezemwagen zo tot stoppen.
Als ik in duizend stukjes verval,
Ben ik in staat om en van ontbinding
Geen weet te hebben.
De bezemwagen vervolgt zijn weg
En de schrapende veegelementen
Strelen mijn huid en kussen mij hoofd,
Ze schaven mijn gelaat aan flarden
En geven mij het gevoel incompleet te zijn.
In de bezemwagen ben ik verenigd
Met mijn hart en lig ik niet alleen,
Want hier gaan de zwerfkatten dus heen.

zaterdag 30 januari 2010

Zucht eens

Je kan best huilen en schreeuwen dat mag ook wel,
Maar lucht het dan ook op?
Je kan gaan springen en rennen, dat mag ook wel,
Of trek de haren uit je kop!

Je zoekt rust, wilt het verdriet kwijt,
Maar bent vooral op zoek naar
Die stabiele geestesgesteldheid.

Wat moet je nou, wie slaat een arm om je heen?
Wie repareert de deur die jij kapotsloeg,
De deur waar zij doorheen verdween?
En bestaat er een soms secondelijm
Voor een gebroken hart?

Je zucht, je zucht en zucht wat af,
Je zucht je longen leeg.

dinsdag 26 januari 2010

De kat van Café de Roos

In Café de Roos kan men poolen, biljarten,
Men kan er darten, klaverjassen en hartenjagen.
De rondborstige barvrouw tapt je bier voor twee euro
En vanuit een hoek verraadt een druk geknipper
De aanwezigheid van een verouderde fruitmachine.
Aan de bar zitten oude mannen met wijze lessen
En aangezien er hier gerookt mag worden,
Dwarrelt er sigarettenrook langs de flessen
Met sterke drank, met rode, witte wijn en rosé.
De muziek die er gedraaid wordt is te passé
En de mensen die er komen, zijn mijn type niet.
Maar toch boeit het café mij, daar op de hoek van mijn straat.

In Café de Roos slaapt er namelijk een kat achter de fruitmachine,
Absorbeert daar de warmte, veroorzaakt door het druk trekken
Aan hendels en het slaan op knoppen, en wordt niet gezien.
Vaak denk ik aan de kat, en aan hoe deze zal ruiken.
Dag in, dag uit, ligt ‘t als plumeau achter de fruitmachine
In de vensterbank waar ’s avonds bierglazen
Een triest stilleven vormen voor de mensen die de kou
Trotseren en vol verlangen het café een blik waardig gunnen.
De geur van die kat moet de lekkerste geur zijn die er is,
Een mengeling van rook, bier, kat en muizenissen.
Als je door de vacht strijkt, vormen stofwolken epische
Afbeeldingen en het gespin doet denken aan jazz en blues.
De ogen van de kat, nauw samengeknepen bij een teveel aan licht,
Bespieden je van onder een barkruk, vanachter de fruitmachine,
En hebben mensen vooral zien komen en liever niet zien gaan.
‘s Ochtends, zo stel ik mij voor, bevolkt ‘t een stapel met kranten,
En in de middag bietst ’t wat te eten en installeert zich,
Weg van het geflitst van lichten, achter de fruitmachine.
Misschien, misschien is die kat gewoon alleen. Misschien
Speelt ’t ik-tel-tot-tien-en-wie-niet-weg-is-is-gezien!

In Café de Roos, daar leeft een kat die graag verstoppertje speelt,
Of zich bemoeit met de winkansen van de fruitmachine.
De kat danst hier op tafel en verhelpt je ergernissen door
Je lieflijk een kopje te geven of op je krant te pissen.

zaterdag 16 januari 2010

Het is goed dat het regent

Het is goed dat het regent.
Nu spoelt het oude jaar
Eindelijk eens door de goot.
Het afval en ongein van het
Vorige jaar lag nog verspreid,
Her en der op de witte straat.
De sneeuw hield het tegen,
Het definitieve afscheid.
Het is goed dat het regent.
Het spoelt mijn zonden weg
En de onschuld van me af.

donderdag 14 januari 2010

Avondje Pathé

KRAAK SMEK KUCH POEF
ZUCHT GORGEL HIK OEF
HOESTHOESTHOEST

Huilen van het lachen,
Popcorn klevende kleren,
Uitzinnig liefde-uitende liefde-uiters,
Hoogbejaarde kleuters,
Flierefluiters,
16 jaar en ouder, seks,
Meekijken (on)gewenst zwanger,
€9,50 zonder pauze,

“ ’t Mooiste cadeau in het donker!”

Schuifelend richting de koudstralende regen,
De aftiteling achter de rug.

zondag 10 januari 2010

Spelfout

De houtkachel brandt gemütlich de hele kamer warm,
Het hout knispert door mijn haren en een steekvlam
Epileerde vanmiddag nog mijn wenkbrauwen.
Buiten sneeuwt het verticaal kleine wondervlokjes,
Die mij tijdens een wandeling het uiterlijk geven,
Van een hoogbejaarde man, dan wel ijskonijn.
De geelgorzen spelen in de sneeuw, het drinkwater
Is bevroren maar verloren zijn ze zonder meer
Als ik zal stoppen met het bijvoederen, later
Op de dag. Ze zullen doodvriezen en als in de zomer
Mussen dan zullen in de winter geelgorzen van het dak.
Plof. Geelgors. Plof. Geelgors. Krak. Ijspegel.
Meterslang behangen ijspegels de dakgoot aan de oostkant
Van de boerderij bedekt met rietendak, ondergesneeuwd.
In de tuin is het sporen zoeken en verhalen schrijven,
Onder de ijspegels is het hopen dat het Zwaard van Damokles
En in de keuken is het versjes opdreunen, uit het hoofd.
De sneeuw verdoofd mijn zintuigen en de tijd staat stil.
Sneeuw hoort bij verlanglijstjes rond Kerst en Sinterklaas,
Iets wat ik nog naast een voetbal en een spelcomputer wil.
De lome warmte van brandend hout doet mijn oogleden
Trillen als warme lucht op een zomerdag aan den einder.
Ik zak ik mijn relaxstand onderuit en scheur met mijn kerstkilo’s
Een scheur in mijn jeans. Maar ach, wat geeft het,
Wie doet mij wat, ik bevind me op het platteland.
De zeespiegel stijgt en het Drenthse land maakt zich op
Voor dat wat-er zal komen in de toekomst en harde winden
Wanen me op het strand en gooien sneeuwduinen op.
Op de televisie enkel beelden van om bomen gevouwen auto’s,
Maar ik heb dan ook afgestemd op commercieel Nederland.
Dan ben ik maar van de linkse journalistiek, doet de radio mij leren,
Maar beter dan mij bekeren tot het katholiek geloof,
Straks belt mijn vrouw nog op over een pornoboek en dat
De christenen toch geen reclame mogen maken, maar
Wie heeft het dan te pas en te onpas over het kruis?
De luiken gesloten vallen mijn oogleden op de defaultwaarde
En moet ik mijn parameter setten om mij op te richten
Van de bank en de dag door te dichten alhoewel er kieren
En scheuren ontstaan in mijn lippen en woorden.
De sneeuwstorm gaat liggen en laat het weeralarm
Voor wat het is. Wij strooien zout en peper over de lasagne,
Een maanlandschap van kaas en onverklaarbare zaken,
Deuren gebarricadeerd door sneeuwduinen en
Steek ik mijn neus in andermans zaken, dan snuif ik
Stuifsneeuw, stuifmeel dat mij doet denken aan de zomer,
Doet verlangen naar de zon, o, dromer. Mijn gedachten
Reizen de tijd voorbij en met de opgaande zon – spelfout –.

woensdag 6 januari 2010

Daar gaat de vrede!

Ik hoor duivenbotten kraken
Als het gevederde beest
Zich suïcidaal onder de wielen
Van de auto voor me werpt.
Bloed spat de velgen van
Omringende auto’s rood
En darmen vormen een netwerk
Van rood en roze over de
Sneeuwwitte straat.
Ogen puilen uit en het snaveltje
Hangt op halfzeven.
De dood treedt in als de auto
Doorrijdt en de duif laat liggen.

Het was de vrede die aan kwam
Vliegen, in de meeste waanzinnige
Gedaante. Ik zag het wel,
Het sprak uit de kraaloogjes
Van de duif, uit het takje
Dat ze met zich meedroeg.
Deze duif kwam vrede brengen
En de lente, maar ligt nu plat
Op de koude grond,
Besneeuwde straatstenen
Als matras voor wat eens vliegen
Kon, maar nu voor de vliegen
Zou zijn.

Daar ging de vrede! In een flits
Trokken oorlogsbeelden en
Geluiden van dood en verderf
Langs mij heen, toen deze
Vredesduif door onoplettendheid
Onder de auto verdween.

dinsdag 5 januari 2010

Van Ostadestraat

De stilte die bevalt me wel,
Zo hier alleen op het dak.
Niet dat ik wil springen
Al kan het met gemak.
Ik tuur eindeloos over
Mijn stad, Amsterdam,
En zie de wolkenkrabbers
Bij Zuid-WTC, de hoge
Torens van het Rijksmuseum
En tussen de huizen door
Glimlacht het groen
Van het Vondelpark
Vriendelijk naar mij.
Ik zie dakterrassen
En schoorstenen,
Ik hoor trams jammerend
De hoek om racen en
Vervolgens verdwijnen.
De toeter van een auto
Doet me niets.
Er kraait geen haan en
En haant geen kraai
Naar mij op het dak.

Die stilte bevalt me wel,
Zo hier alleen op het dak.
Als het nacht wordt,
Gooi ik mijn benen over de rand
En laat mij op mijn rug zakken.
Ik tel de sterren en de schapen
1 Schaap, 2 Schapen, 3 Schapen
Enzovoort.
Maar ik vind nergens slaap.
Ik sta weer op en onder
Een sterrenhemel waarvan
Niemand het bestaan meer kent,
Kijk ik jouw kant op.
Het baken van licht dat de
Schuilplaats van de liefde markeert,
Staat waarschijnlijk in de schaduw
Van wat bomen, want het is
Voor mij aan het zicht ontnomen.

De stilte hier bevalt me wel,
Zo hier op het dak. Ik wens
Alleen dat ik samen was
En deze hemel delen kon.
Ik draai me om en zie een kat
Wegschieten tussen lege wijnflessen.
Mijn flessen, schiet het
Door me heen, niet onze,
Dus ik ben toch alleen

maandag 4 januari 2010

Een gelukkig 2010

Ik verwelkom nu het nieuwe jaar

Dag kerstbal, dag kunstkerstboom,
Dag kerstgedachte, dag kerstkrans,
Dag verstopte pepernoot,
Dag vertraagd Sinterklaas gedicht.
Dag lente, zomer en herfst,
Ik verwelkom nu de winter.
Dag kampioenschap van AZ,
Dag Marco, dag Louis,
Dat Jan-Peter en Wouter
En dat hele rariteitenkabinet.
Ik verwelkom nu het nieuwe jaar.

De beste wensen allemaal,
Ja, jij ook een gelukkig nieuw jaar.
Kom hier – drie kussen op de wang – en
Neem nog een oliebol.
Ik luister naar de radio,
Zing jij ook even mee? We tellen af naar naar 0
En doen dat via Ramses, Coldplay en Queen,
Haha 2009, wie niet weg is, is gezien!

Jij bent straks verleden, 2010 het heden
En ik zweef er tussen in.
Cogito ergo sum,
Opdat ik niet was en niet zal worden.