woensdag 30 september 2009

Ongeschreven woorden

Ongeschreven woorden
Zingen klagend in mijn hoofd,
Het lied der nooit gestorvenen.
Zij die nooit geleefd hebben,
Schreeuwen het uit
Eindelijk eens gezegd te worden,
Om zo te mogen vliegen
Door de frisse buitenlucht
Die klanken doet verwaaien,
Die klanken langer maakt
Dan de oorspronkelijkheid,
Uiteindelijk sterft de laatste klank
In een maagdelijke zomerbries.
Ongezegde woorden
Bonken in mijn hoofd,
Een ritmisch orkest der levenslustigen.
Ze willen eruit,
Ze willen geschreeuwd worden,
Gezegd of gefluisterd.
De ongezegde woorden
Willen het ene oor in,
Willen altijd blijven hangen
In een meisjeshoofd,
Of het andere oor gelijk weer uit.
Ongeschreven en ongezegde woorden,
Als een brok in mijn keel,
Als de moed in mijn schoenen,
Als spijt die mij te zwaar weegt,
Als een vage herinnering
Ver weg in mijn achterhoofd.
Ongeschreven en ongezegd woorden worden
Nooit geschreven of gezegd.
Ze zijn pas niet ongezegd of ongeschreven,
Als ze toch zijn gezegd of geschreven.

maandag 28 september 2009

Zal ik dan maar?

Zal ik de stilte dan doorbreken?
Zal ik op mijn knieën vallen
En huilend om genade smeken?
Duikel ik de strijdbijl op,
Om die dan weer te begraven?
Zal ik mezelf wegsturen
Om zo jouw orde te handhaven?
Steek ik mijn hand in eigen boezem?
Of in die van jou?
Steek ik mijn handen in jouw boezem?
Wind ik je op tot in het diepst van de nacht,
Jij mij smeekt om vergiffenis?
Geef je toe dat het aan jou ligt
En eindelijk niet aan mij?
Barst jij in tranen uit?
En maakt me dat veel beetjes blij?
Zie jij dan eindelijk in,
Dat wat wij zijn niet meer
Is dan een desillusie?
Dat ik het liefst wegloop
En jij gaat janken,
Tijdens iedere discussie?
Zal ik de stilte dan doorbreken?
En je vertellen dat
Ik je nooit meer wil zien?
Is dat dan de oplossing?
Misschien?

zondag 27 september 2009

Na de bijzin was je weg

Je vertelde mij in een bijzin
Zo tussen neus en lippen door,
Dat je er geen zin meer in had,
Je ging er niet meer voor.
En na de punt stond ik alleen,
Gevolgd door nog twee punten.
Na de bijzin was je weg.
Ik verblijf op het grensgebied
In één groot mysterie van leestekens.
Is dit werkelijkheid?
Of is dit fictie?
Schreeuw ik uitroeptekens naar je hoofd,
Vliegen vraagtekens mij om de oren.
Hou ik veel van jou,
Dan haat je meer van mij.
Vraagtekens vullen mijn hoofd,
Mijn oren en ogen,
Door leestekens alleen,
Kan ik niet lezen,
Wat en of je hebt gelogen.
De bijzin kwam zonder context aan,
Gemarkeerd door twee enkele komma´s,
Als losse flodders in de lucht,
Zonder lach of zonder zucht.
Na de bijzin was je weg.
Je sloot je met een komma,
Af van een verdere toekomst,
De komma beëindigde onterecht,
Wat een punt had moeten doen.
Je vertelde mij in een bijzin,
Na de bijzin was je weg.

zaterdag 26 september 2009

Golfslag op de Nieuwe Keizersgracht

Alleen zat een woordenarchitect
Als straatartiest met benen over de rand.
Een windvlaag joeg haastige zandkorrels
Tussen bladzijdes van pure literatuur.
Golfslag op de Nieuwe Keizersgracht.
De wind jakkerde bladzijde na bladzijde
Voorbij aan de woordenarchitect.
Het boek was uit, bladzijdes
Volgeschreven en witregels wit gelaten.
En toen klapte het boek dicht.
En toen klapte de dichter dicht.

Bierviltje 4

Mag ik mijn stem verheffen?
Mag ik schreeuwen dat het in de sterren staat geschreven?
Mag ik zijn wie ik ben en staan waar ik sta?
Gaan waar ik ga?
Mag ik van je houden? Je vertrouwen?
Mag ik een muurtje om ons bouwen zodat ik je kan beschermen?
Ik maak een raam en droom een luchtkasteel,
Met rode loper over schapenwolken.
Mag ik bij je zijn?

De dichter kalmte

Het hart vervuld van onrecht
Stort het meisje
Haar woedende tranen in ’t IJ.
De dichter dronk een biertje,
Lachte hier en daar.
Maar liever lag hij teder
Troostend in bed naast haar.
Zijn schouder bood haar troost,
Zijn woorden gaven warmte
In zijn innige omstrengeling
Vond zij uitzinnige kalmte.
Zij zou slapen, aan één stuk door,
En hij zou niet stoppen,
Met fluist’ren van lieve woorden in haar oor.

Puin en splinters

Puin en splinters,
Gebroken glas glinstert,
In door as verduisterd licht,
Verlichte duisternis.
Zo in het ochtendgloren,
In de diepst donkere hoekjes,
Kan men, mits met geduld,
De echo’s nog horen,
Van schel schreeuwende stemmen,
Diep donkere doodsangsten,
En goed geplaatste geweerschoten.
Puin en splinters…
… het witte licht.