zondag 21 februari 2010

Droom je tot een nachtmerrie

Van binnen kriebelt een diep gevoel, of diep van binnen,
Het kriebelt mij om je te beminnen, buiten zinnen
Van vreugde en verdriet, God wat ben ik bang,
Dat je mij niet meer ziet staan. Waar dan? Hallo!!

Het is leeg, de zandbak is leeggeschept en zonder schatten
Keer ik huiswaarts naar mijn moeder, of naar mijn keuken,
Een prima plaats om je suf te neuk…., te eten.
Tussen mijn tenen kriebelt het zand omhoog mijn bilnaad in.

De regen klettert verticaal mijn gelaat verdrietig en onder
Een boom in een onweersbui is een kind ontzettend nietig.
De bliksem slaat in bij een heldere donderslag, koeien
Drommen samen, drommen samen en loeien.

Onrustig schuifel ik door de berm, het graan golft glanzend
En metrisch op de kuren van de wind, het kind en ik
Kijken vanuit een bootje in het water en zien wat
Er later komen gaat. Wat gaat er komen? Hallo??

Om mij heen is alles donker, de wereld is uitgegaan
En ik heb de twijfelachtige eer zelf door te rennen
Langs het graan, de koeien en de onweerstormen,
Droom ik je in mijn bed tot een nachtmerrie.

zaterdag 6 februari 2010

Waar is de lyriek?

De rode vlaggen vertonen slijtageslagen en de muur is al gevallen.
Barricades verzakken als grachtenpanden en kogelgaten zijn
Gedicht. Idealen zijn neergehaald, de toekomst is reeds verworpen.
We missen de lyriek, er moet iets afgeschaft, maar wat?

Er is geen afzetmarkt. Waartegen zouden wij ons moeten afzetten?
Waar is de lyriek? Waar is de Romantiek? Wie kan mij verlichten?
’s Nachts knipt de dichter nog een nachtlampje uit, ’s ochtends
Eet hij cornflakes en ’s middags is het werken, onverrichter zaken.

Wanneer moet ik opstaan? Wanneer moet ik dichten? Wanneer?
Ik wil wapperen met rode vlaggen, ik wil strijden voor iets nieuws
En ik wil falen, ik wil falen. Strijden maar met name falen. Vallen.

Waartegen ga ik me verzetten? Ik zoek op straat en gooi stenen
Voor me uit. Geen ruiten om in te gooien, bushokjes degelijk gebouwd.
Waar is de lyriek? Wat kan ik afschaffen, zodat er wordt gerouwd?

donderdag 4 februari 2010

Labyrint van gemengde gevoelens

In de uiterwaarden van je belichaming dans ik alsof het mij
Een lieve lust is hier je kusten en brandingen te herontdekken.
De wind waait door je haar en onze schaduwen verduisteren
Zandkorrels, schelpen, scheermesjes en de lege omhulsels
Van de inhoud van menig krabsalade. Schuimvlokken doemen op,
Waaien door de wind het strand op, het strand af.
In het gangenstelsel van je gedachten verdwaal ik van harte,
Dan verlies ik mij in jou en wacht ik tot je mij komt redden.
Ik had een draad kunnen spannen, een back-upplan dat mij,
Zonder problemen, de uitweg had kunnen wijzen, maar ik
Koos het avontuur te verdwalen in zoete geuren en zilte kusten.
Nu ben ik verdwaald in een doolhof waarvan ik niet geloof
Dat er nog een uitgang is. Vanuit de dieptes staren mij ogen aan,
Briesen stoomwolken van agressiviteit de lucht in en daalt het
Zuurstofgehalte zienderogen. De adrenaline giert door mijn
Aderen, pupillen als twee schotels en zonder iris, ren ik
Door het labyrint van gemengde gevoelens zonder uitgang.

woensdag 3 februari 2010

Naar wat eens was

Vandaag is een nieuwe dag, vandaag is een nieuwe kans.
Ik ontkom aan de klappen van de zweep en ik kan oogsten
Wat ik ooit wist te zaaien. Ik trek mijn rubberlaarzen aan
En bagger door het veld, op zoek naar groente, fruit en

Tuinafval. De groene container aan de kant van de straat
Kent de wereld ondersteboven, head over heels, wheels
In the air
dondert het verleden, een broeierige composthoop,
Op de straat. Mensen zien mij vanachter gesloten ramen,

Maar ik vervolg mijn weg. Ik zal doorgaan. Wij zullen doorgaan.
Ik ren met de wind onder mijn vleugels over het water en
Stijg op als een vliegtuig en zie de verlangende zon, wier

Stralen likkebaardend mijn gelaat betasten. Ik stijg haast
Loodrecht omhoog, omhoog, omhoog, naar de zon, naar
Het licht. Ik smelt weg, ik smelt weg, naar wat eens was.

dinsdag 2 februari 2010

Vulpes pilum mutat, non mores

In de verte ritselt in het gras een hopeloos wezen,
In de andere verte schuifelt een man dichterbij.
Filmshot na filmshot rekken een scène en in de bioscoopstoelen
Neigt een vermoeden van valsheid, van angst, pure schrik
Drukt je terug in de stoel en voel de warmte trillen,
De airconditioning doet het nog.

Radeloos, moedeloos, feilloos loopt hij op het geritsel naderbij
En muziek vervaagt, verzacht, verwacht niks anders dan spektakel,
Een debacle, een moment van fraaie intensiteit.

Chaos regeert, het zijn de emoties die feestvieren in het struikgewas,
Het zijn de regendruppels die een melodie doen klinken, druppen,
Het zijn een vos, een kraai en een hert.
Foetussen hangen dood uit de baarmoeder, staren de wereld in zonder
Een voet te zetten, te verzetten, smakelijk in een mierenhoop,
Eikels op een golfplaat, armen uit het raam en torenhoog gras,
Het zijn parasieten en een vrouw die je bloed kunnen drinken.

Affectie, affiniteit en de feesten van angst en pijn vangen aan,
Onder varens scheurt een vos zichzelf aan stukken, schizofrenie.

Zorg
Grief
Pijn
Pain
Verdriet
Despair
Chaos regeert
Chaos reigns

Chaos regeert de emotie, chaos regeert het leven, chaos regeert mij.

In de stilte van het bos hangen lijken ondersteboven,
In de stilte van het bos vallen kuikens uit de boom,
Herten liggen in de woonkamer, vossen dragen belletjes
En de man die vindt het welletjes.
De vrouw is een rib uit zijn lijf.
De man gaat gebukt onder een juk.
Een juk dat ‘vrouw’ heet.
De vrouw is een steen aan het been van de man.
De vrouw doet een steen aan het been van de man.
Ze masturbeert tot bloedens toe en hanteert een schaar.
Hij wurgt haar, het is klaar.

De stilte drijft de kilte van de aftiteling, begeleid door een krasse piano,
Op weg naar huis, naar de straat, naar over de grachten de hoogte in
Waar een kind valt uit een raam op de sneeuw, dood.


Zorg
Grief
Pijn
Pain
Verdriet
Despair
Chaos regeert
Chaos reigns
Zorg

Grief
Pijn
Pain
Verdriet
Despair
Chaos regeert
Chaos reigns

De vos schrikt op,
De vos bijt naar de hand,
De hand van de man,
De man die hem uitreikt.
De vos heeft een stem,
Hij blaft niet,
Want bijtende vossen blaffen niet
En verliezen ook nooit hun streken,
Maar de vacht daarentegen.

De vrouw schrikt op,
De vrouw snelt naar het raam,
Het raam van het huis.
Onder het raam ligt een kind.
Het kind ligt in de sneeuw.

Chaos regeert
Chaos reigns

Grief, pain and despair!