dinsdag 5 januari 2010

Van Ostadestraat

De stilte die bevalt me wel,
Zo hier alleen op het dak.
Niet dat ik wil springen
Al kan het met gemak.
Ik tuur eindeloos over
Mijn stad, Amsterdam,
En zie de wolkenkrabbers
Bij Zuid-WTC, de hoge
Torens van het Rijksmuseum
En tussen de huizen door
Glimlacht het groen
Van het Vondelpark
Vriendelijk naar mij.
Ik zie dakterrassen
En schoorstenen,
Ik hoor trams jammerend
De hoek om racen en
Vervolgens verdwijnen.
De toeter van een auto
Doet me niets.
Er kraait geen haan en
En haant geen kraai
Naar mij op het dak.

Die stilte bevalt me wel,
Zo hier alleen op het dak.
Als het nacht wordt,
Gooi ik mijn benen over de rand
En laat mij op mijn rug zakken.
Ik tel de sterren en de schapen
1 Schaap, 2 Schapen, 3 Schapen
Enzovoort.
Maar ik vind nergens slaap.
Ik sta weer op en onder
Een sterrenhemel waarvan
Niemand het bestaan meer kent,
Kijk ik jouw kant op.
Het baken van licht dat de
Schuilplaats van de liefde markeert,
Staat waarschijnlijk in de schaduw
Van wat bomen, want het is
Voor mij aan het zicht ontnomen.

De stilte hier bevalt me wel,
Zo hier op het dak. Ik wens
Alleen dat ik samen was
En deze hemel delen kon.
Ik draai me om en zie een kat
Wegschieten tussen lege wijnflessen.
Mijn flessen, schiet het
Door me heen, niet onze,
Dus ik ben toch alleen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten