maandag 8 november 2010

Plato's grot

De aftakeling neemt grote vormen aan.
Te groot ben ik bang.
Je ligt daar maar te lachen.
De grappen van de muren
zijn zo slecht nog niet.

Het bed is je speelhoek,
De grafkist van je jeugd.
Het is de pop die naar je luisterde
en de beer wiens vacht vol
aangekoekte klodders speeksel zit.

Je speelt met eten als met auto's.
Een file van bitterballen
en andere garnituur verstopt
de verbindingswegen in je hoofd.

Waar komen we vandaan
en wat kan jou het schelen?
Als je maar een snoepje mag bij je frisdrank,
of een koekje bij de thee.

Ze kleden je aan en nemen je mee
naar buiten waar de vogels fluiten
in herinnering.
Maar herkennen doen ze jou niet meer.

Jij kamt de paarse manen
van je groene my little pony.
Het beest galoppeert over je buik.
Je tong steekt uit je mondhoek.

Heb je dan niet door
dat het snot je uit de neus loopt
en dat je in je broek plast?

Ik hoop dat je droomt
en eens weer wakker wordt.
Maar een vliegtuig ben je nooit geweest,
dus uit deze droom kan ik je niet helpen.

Ga dan maar weer slapen.
Denk maar het is nog drie nachtjes.
Droom maar over draken,
ridders en de Grot van Plato.

Jouw werkelijkheid is allang niet meer de mijne.
Wat jij ziet, dat zie ik niet.
Nog niet.
Waarschijnlijk ben je me een stapje voor.
Alweer.

Sta maar op en verlaat de grot
onder het kussen waarin ik
je gezicht begraaf.