donderdag 31 december 2009

Afscheidsbrief van een boer

Aan zij die blijven leven,

Ik maakte een engel in de sneeuw
En zag enkel de gebroken ogen
Van mijn dierbare geiten voor me
Spoken, als monsters onder het bed
Van mijn kleinste zoon. Ofschoon
Ik geen vragen heb, wil ik wel graag antwoorden,
Die ik niet kreeg waardoor ik besloot,
Mij en m’n gezin te vermoorden.
Want zo doe jullie dat, zo is het toch,
Met onschuldige geiten die
Een beetje gek zijn in de kop,
Maar wat schiet je er mee op?
Niemand kent mijn geiten
Net zo goed als ik,
Niemand herkent de geiten
Aan de lengte van hun sik.
Ooit keek ik uit naar de dag van morgen,
Voor dag en dauw op om de geiten
En mijn gezin te verzorgen.
Maar de hoeksteen van mijn bestaan,
Is wreed onder mij weggeslagen,
En als grenzen en werelden,
Idealen en doelen dan vervagen,
Sla ik de hand maar aan mezelf,
Zodat ik morgen in Gods Tuinen,
Mijn eigen geiten weer zie huppelen,
En mekkeren, en jammeren en lammeren,
En lijkt het eind goed, al goed,
Maar zo had ik het niet bedoeld.
Toen rees bij mij dan toch de vraag,
Wie voert mijn geiten na vandaag?

De boer

woensdag 30 december 2009

Orfische miscalculatie

Als de dorst gelest is
En het gelaat getekend,
Legt hij zijn lichaam te rusten.
In zijn slaap ontspruit het licht
Vanuit de hem omringende duisternis.
Hij draait en woelt en slaapt
Tot het morgenlicht de nacht verdrijft.
Onrustig was zijn slaap,
Zijn lichaam vermoeid, verweerd,
Als Odysseus na jaren van omzwervingen.
Zijn geest denkt helder als Orpheus’ muziek,
Maar is net zo zwak als deze kunstenaar.
Omkijken naar het verleden heeft geen zin,
Al is het tijd voor recapitulatie.
De knie verdraaid daalt onze anti-held
Krampachtig de trap af die hem
Eerder naar boven heeft geleid.
De treden voelen als stappen de toekomst in,
Al leiden ze hem verder naar beneden,
Tot het vuur de onderkant van zijn
Klompvoeten verwarmd en hij beseft
Dat dit de Dag des Oordeels is.
Daarom was het licht…
Daarom werd het donker…
Hij staat daar beneden en verlangt
Naar haar naar boven.
Neemt hij haar mee of is hij eerder
En zal hij, kwellingen ondergaand,
Wachten tot zij arriveert,
Van over de wild kolkende rivier,
Zodat zij samen kunnen galopperen
Over de Eeuwige Velden?
Hij kijkt twee donkere gaten in en
Draait zich om en rent.
Aan het eind van de tunnel is een licht.
Is daar het licht?
Is zij het licht?
Hij is er bijna en als hij een laatste keer
Omkijkt om te zien of niemand hem is gevolgd,
Ziet hij nog net hoe zij uiteengereten wordt
Door de driekoppige hellehond, Cerberus.
Zijn gil was geluidloos,
Zijn stappen geruisloos,
Zijn dood was anoniem.
Eenzaam dolend over de Eeuwige Velden,
Kon hij haar niet vinden
En kwam hij tot het besef:“Ik heb het vast verkeerd gezien.”

vrijdag 25 december 2009

"Komt een vrouw bij de dokter"

Het is heel even stil, heel even maar,
Dan start het collectief gesnotter,
Tranen vallen met tuiten, lopen
Over wangen, lippen, volgespoten.
Iedere huisvrouw, iedere huisman,
Elke homo, hetero, hermafrodiet,
Iedereen die het overkoepelende
Niet ziet, laat zijn tranen de vrije loop.
“Wat een kutfilm, wat een lul”,
’t Zijn slechts flarden van gesprekken,
Citaten gebaseerd op flauwekul.
Het plebejisch wezen slaat weer toe,
Het collectief samenzijn, het samen
Lachen, samen huilen, samen vechten,
Samen naar de bioscoop, met zijn
Allen snoepen van zoet of zout,
Kijken of de buurman de hand
Van de buurvrouw vasthoudt.

Het scherm wordt zwart en dan
De aftiteling, en popsongs en dan,
Dan even helemaal niets.
Je trekt je jas aan en kijkt eens om
Je heen, rondom je enkel tranen,
Tuiten en dan, dan even helemaal,
Even helemaal niets.
Gekraak van popcorn onder je voeten
Begeleid je met al je tranen
Naar de uitgang, naar de eindeloze
Trappen, naar het tapijt, naar buiten.

Eenzaam loop je door de Reguliersdwars
En je wordt niet eens nagefloten.
“Wat een flutavond, wat een lul”,
Klettert de regen je schouders nat.

dinsdag 1 december 2009

Ik ben de Messias voor mijn eigen droomland

Ik ben de Messias voor mijn eigen droomland,
Mijn droomland waar dichtregels in de Muur
Gegraveerd staan en schreeuwen om Vrijheid.
Waar de kolibrie leven vindt in mijn hand.

Boeken fladderen als vlinders in het rond,
Rond de Muur, rond de Vrijheid, rond Mij,
Ik ben de Messias, pak mijn hand, ga mee,
Laat mij je rondleiden, laat mij je rondleiden.

Omringd door kolibries verschijn ik om
Meteen daarna weer te verdwijnen in
Mist die opstijgt van de vele veentjes,
Nectarvijvers, watervallen, algazellen

Die stoom uitblazen, de neusgaten wijd
Opengesperd en ogen vervuld van angst,
Leg ik mijn hand geruststellend over de oren
Zodat alleen zij kunnen horen dat ik fluister:

“Luister, ik ben de Messias voor mijn eigen droomland!
Laat je zorgen varen, ik ben je grootste angst,
Je vurigste verlangen en je allerbeste harnas,
Vertrouw me, haat me, want ik ben de Messias.”

Waar ik loop, klinkt het gezang van honderdduizenden
Muzes, Scylla’s en Sirenen, van enkele mannen
Die, ondanks de waarschuwing van mij - de Messias -,
Toch in de vallen van laatstgenoemden verdwenen.

Als bladeren slap hangen, beveel in hen zich
Op te richten naar de zon, wiens zoon ik was
Voordat ik afscheid nam en naar mijn droomland
Ging waar ik mezelf presenteerde als de Messias.

Ik stond in kranten op straat getekend en stond
Op het grootste schilderij en op straat keken
De mensen naar mij om en riepen dan om het hardst:
“Onze Messias, dat ben jij, we laten je spreken…”

En het volk stroomde samen, en het volk stroomde samen,
Een ademloze menigte, de stilte die luistert,
Mijn woord, hun gedachten, open mond, het volk verstomd.
Aan de grond genageld als ik spreek, als ik spreek:

“Breek alles af, vergeet hoe het hier vroeger was,
Bouw alles op zoals ik het zeg, gehoorzaam mijn
Bevelen en vindt vrede in mijn gelukkig samenzijn,
Heb elkander lief, vergeet haat en omarm mij, de Messias!”