dinsdag 1 juni 2010

Sterven in drie bedrijven

I
Zo rond vijf uur gaat de telefoon,
De telefoon gaat…
De telefoon gaat, het is vijf uur,
’s Nachts. Laat maar overgaan, vast een dronkaard,
Ik blijf in mijn bed en draai me nog een keer,
Zeg, is onze zoon al - ach - die komt zo, inderdaad,
Totdat de telefoon nog een keer gaat.
Gaat ie weer, gaat ie weer,
Ik draai me nog een keer - nee - ik ga toch maar,
Wat zal er zijn? We zijn toch doodgewoon…, onze zoon.
Versnelde pas, rennen, sprinten,
Hallo?? Wie is daar?

II
Ziekenhuisbedden en tl-licht,
Rouwverwerkingsproces onder de harde stralen
Van kunstmatig licht, vals net als de hoop
Dat alles anders zou lopen en wij vooral niet
Want zoiets overkomt ons toch niet, nee, nooit.
Nee alleen de buren of ergens in een stad
Die wij niet kennen, maar niet hier in onze stad,
Voor onze deur met onze zoon - dood.
Oogleden gesloten, dichtgedaan door doktershanden,
Bloedbesmeurde kleren weggemoffeld
Smetteloze ziekenhuiskleding verhult de wonden,
De hechtingen, gedoneerde organen die kraters
Achterlieten in het geschonden lichaam
Van een zinloos gestorven jonge hond.

III
Als de kist de grond in zakt schijnt de zon,
Pijnlijk gereflecteerd in zonnebrillen,
Zo lekker warm op zwarte kleding.
Doe mij maar een bakkie, het is - goddomme-
Alweer een kleine week geleden.

woensdag 26 mei 2010

Spiegel

Ik tel de sproeten op je neusje,
Constateer de twinkeling in je ogen,
Diepblauw als de diepste oceaan.
Ik observeer je oren en je lelletjes
Zijn kleine knopjes waar ik in wil knijpen.
Je haar reflecteert de mooiste dagen
Van de pas ontluikende lente
En je ooghoeken zijn symmetrisch.
Je wimpers schieten de hemel in
Als zonnebloemen in april
En je wenkbrauwen vormen,
Zacht en harig, de ingeleide
Van je neus, recht als een kanaal.
Je wangen zijn speldenloze speldenkussens,
Het schaamrood uit beleefdheid.
Ik zie je lippen wulps bewegen,
Wellustig en licht bevochtigd
Vormen ze de meest waanzinnige woorden,
Die mij haat doen zaaien
En mij het bloed onder nagels vandaan halen,
Die mijn hoofd doen overkoken
Zodat ik handen kapot sla op deuren,
Kasten en ik het me niet laat gebeuren
Dat jij mij zo gebruikt en ik pak een stoel
En sla dat perfecte hoofdje van je
Zo naar de klote, zodat er niks moois
Meer te zien is en je voor altijd aan mij
Zult denken als je alle littekens verbergt
Onder een lading make-up.
Spiegeltje spiegeltje aan de wand,
Wie was er de mooiste van het land?

dinsdag 25 mei 2010

Merel en ik

We zongen samen liedjes op de rand van het dak
En keken vanuit ons nest van rust uit over de stad.
We spraken over bevliegingen en wat we hadden gezien
En we floten naar de Merel-meisjes in de verte.

De zon die kwam, de zon die ging,
De maan die ging, de maan die kwam
En dat proces herhaalde zich steeds.

Zo tegen het einde van de nacht zochten we elkaar
En vonden we elkaar weer op het dak en dan zongen
We als de eerste stralen van de zon onze ogen prikkelden:
“Daar is ze dan, de zon. Daar is ze dan, de zon.”

De zon die kwam, de zon die ging,
De maan die ging, de maan die kwam
En dat proces herhaalde zich steeds.

Tot ik op een pas ontluikende ochtend het dak beklom
En dagenlang de zon zag komen en de maan zag gaan
En ik door het hoopje zwarte veren op de dakrand
Moest concluderen dat mijn vriend was heengegaan.

zaterdag 8 mei 2010

Lange nachten met Eddie Vedder

Wees niet bang,
Als ik weg ben,
Ik zal er beter
Aan toe zijn,
Dan in mijn hele leven lang.

Ik heb een lichtje,
Ik hang wat rond
Om op te groeien.
Wie ik hiervoor was,
Zal ik nooit meer weten.

O lange nachten, geef me het vermogen
Te voelen dat ik val…, ik val
En de lichtjes gaan uit.
Laat me voelen dat ik val,
Ik val zachtjes op de grond.

Ik ontmoet mijn ziel van binnen,
Als een gloednieuwe vriend,
Die ik altijd zal kennen.

Ik heb een lichtje,
Ik hang wat rond
Om op te groeien.
Wie ik hiervoor was,
Zal ik nooit meer weten.

O lange nachten, geef me het vermogen
Te voelen dat ik val…, ik val
En de lichtjes gaan uit.
Laat me voelen dat ik val,
Ik val zachtjes op de grond.

donderdag 6 mei 2010

De gordijnen dicht

De gordijnen dicht; het zonlicht gluurt,
Als kinderpornofielen dat doen,
Door kiertjes naar vergetelheid,
Naar het ongeschondene, het extreme,
Het jonge, het mooie, het schone,
Het vergankelijke en het afhankelijke.

De gordijnen dicht; het zonlicht gluurt
Niet naar mij als ik bloed ophoest,
Mijn maag binnenstebuiten keer
En over mijn Perzisch tapijt spreid,
Ik gal spuw en haat zaai,
Opdat ik later kan oogsten.
Mocht later er nog komen.

De gordijnen dicht; het zonlicht gluurt
Door kieren langs scheuren en splinters
En loopt tegen de muur op langs de plinten.
Met het draaien van de zon klimt het
En laat mij achter, ziek, zwak en misselijk
Als een hoogbejaarde met gebroken heup,
Op mijn ingenieus gevlochten tapijt.

De gordijnen dicht; het zonlicht gluurt
Langs ingewikkelde verhalen, gluurt
Naar liefde, naar pijn, verdriet, vertrek,
Thuiskomst, sympathie, empathie,
Symfonie, kakafonie, dood, verderf,
Ziekte, haat, naar chaos en rumoer.

De gordijnen dicht klimt het maanlicht
Onder de randen door naar binnen
En beschijnt mijn ziel en zaligheid,
Mijn verstard gezicht, lijkwitte handen,
Weggerotte tanden en de gore littekens
En het plasje bloed op mijn Perzich tapijt.

zondag 2 mei 2010

Romeo and Juliet part II

Was ik Romeo en jij dan Julia,
Dan was de afstand tussen ons,
Jouw clan die mij onder je raam
Vandaan schopte.
De moeizame vorm van communicatie
Die het verkeerde bericht tot mij bracht.

Niet: “ik wacht al weken op jou maar
ik heb niks van jou gehoord.”

Maar: “Julia had liefdesverdriet
En heeft zichzelf vermoord.”

Was jij Julia en ik dan Romeo,
Zong ik de mooiste liefdesliederen
Onder aan je balkon,
Waar jij niet bent,
Want door gebrek aan communicatie
Vertrok jij wel en ik dus niet
Met de noorderzon.

dinsdag 27 april 2010

Eén enkele reis Parijs

Alles is nu wel gepakt, uitgepakt, herpakt en gedubbelcheckt,
Mijn papieren en mijn testament op zak,
Mijn fotocamera, mijn verrekijker en mijn wandelschoenen,
Drie spijkerbroeken, een dozijn sokken en schone onderbroeken.

Alles staat op scherp en mijn vertrek is op handen,
Te voet en per trein, enkele reis Parijs.
Had het allemaal zo mooi kunnen zijn,
Liefde langs de Seine, terrasje onder de Eiffeltoren.

De eenzame zomerwind doet mijn blouse losjes wapperen,
Jij bent Marilyn Monroe en ieder kijkt naar ons.
Onze kleren wapperen en onze haren golven glanzend
WANT WIJ HEBBEN SEX-APPEAL!

De lichtjes als gidsen in romantisch wonderland,
Klaagzang van de violist en voor dat ik het wist,
De ongelijke piramides van het Louvre,
Het mysterie van de Notre-Dame en de Algerijnse voorsteden.

Maar de ticket viel op de mat, één enkele reis Parijs.
Alles wat ik achterliet was een briefje met mijn allerlaatste woorden:

Wat ik je eigenlijk nog wilde zeggen:
Ik ga je echt ontzettend missen.